Editie november 2014
- Hoe Vlaams kan standaardtaal zijn?
- Examen Nederlands, 10.000 kilometer van hier
- Arnon Grunberg: Over taal heb ik niets te melden
- Het boek feest
- ‘Ik was verknocht na drie taalcursussen’
- Frietchinees of friet-Chinees?
- Frits Spits: 'Ik wil alleen de liefde voor de taal overbrengen'
- Surinaams-Nederlands onder de loep
- Elkaar de huid vol complimenteren
- Haalt u de fouten uit deze zin?
- Nieuwe maand, nieuwe woorden!
‘Ik was verknocht na drie taalcursussen’
Duits en Nederlands zijn taalkundig gezien iets als neefjes van elkaar. Geen wonder dus dat er in Berlijn met veel enthousiasme Nederlands wordt gestudeerd én gedoceerd. Matthias Hüning is al 14 jaar hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Freie Universität Berlin. In zijn onderzoek en onderwijs focust hij op taalstructurele aspecten van het Nederlands, maar ook op historische en sociolinguïstische onderwerpen, steeds vanuit een vergelijkend perspectief.
U bent geboren in Duitsland. Waar komt uw liefde voor het Nederlands als vak vandaan?
Ik ben geboren in Gescher, een Duits stadje vlak over de grens bij Winterswijk. Mijn moedertaal was het lokale dialect (Münsterländer Platt) dat in veel opzichten sterk op het Nederlands lijkt. Desondanks had ik toen niet zo heel veel met het Nederlands. Dat kwam pas later, toen ik in Bonn germanistiek ging studeren. Gaandeweg kreeg ik interesse voor taalkundige vragen en problemen en zo kwam ik terecht bij het Nederlands. Na twee, drie taalcursussen was ik verknocht. Dat had zeker ook te maken met mijn taaldocente, een wat oudere, strenge docente, maar iemand die erin slaagde mij helemaal enthousiast te maken. Ik begon nieuwsgierig te worden: Hoe komt het toch dat het Nederlands en het Duits – zo nauw verwant – toch zo verschillend zijn? Wat zijn dat precies voor verschillen? Hoe en waarom zijn ze ontstaan?
Hoe raakte u dan uiteindelijk in Berlijn verzeild?
Na Bonn ben ik in Leiden gaan studeren. Eigenlijk kreeg ik toen pas echt belangstelling voor de Nederlandstalige literatuur en voor de cultuur van de Lage Landen. Daarna kon ik aan de slag als wetenschappelijk assistent aan de Universität Wien. Samen met Herbert Van Uffelen heb ik daar de neerlandistiek opgebouwd; een spannende tijd. Vervolgens kreeg ik in 2000 de kans om als hoogleraar naar Berlijn te gaan en die heb ik natuurlijk gegrepen. De Freie Universität (FU) heeft een fantastische letterenfaculteit en ik werk hier samen niet alleen met mijn collega’s van de neerlandistiek, maar ook met de taalkundige collega’s van andere vakken. Het is de combinatie van onderzoek, onderwijs en ook administratieve taken die voor mij belangrijk is en die ervoor zorgt dat ik dit werk nog steeds met veel enthousiasme doe.
Hoe populair is de studie neerlandistiek in Berlijn?
Alles bij elkaar hebben we zo’n kleine honderd studenten. Daarnaast bieden we aan de FU cursussen Nederlands aan voor studenten van andere vakken, waarvoor veel belangstelling is. De motieven om Nederlands te gaan leren zijn wel bekend, denk ik: soms zijn ze heel persoonlijk (‘ik heb een vriendin in Nederland’), soms zeer pragmatisch (‘ik wil graag een vervolgstudie in Nederland of Vlaanderen doen’). Anderen zijn gewoon geïnteresseerd in talen of in Nederlandstalige literatuur. En dan heb je ook nog studenten die Nederlands leren met het oog op een wetenschappelijke vraagstelling. Bijvoorbeeld kunsthistorici of taalkundigen, die Nederlands als tweede vak erbij doen.’
De vraag ‘wat kun je ermee?’ is belangrijker geworden.
U werkt nu al 14 jaar aan de FU. Ziet u een evolutie in uw vakgebied?
Na de introductie van de bama-structuur hebben we wel wat veranderingen kunnen constateren. Over het algemeen blijkt dat studenten nu iets doelgerichter studeren en we zien ook dat de vraag ‘wat kun je ermee?’ belangrijker is geworden. Bij ons heeft dat ertoe geleid dat de belangstelling voor de studie Nederlandse taal- en letterkunde iets is afgenomen. Dat geldt ook voor andere opleidingen die gericht zijn op de taal en de cultuur van één taalgebied. We proberen daarop te reageren door vooral onze neerlandistische masteropleiding nog sterker interdisciplinair en internationaal te maken en we zoeken daarvoor ook de samenwerking met collega’s van andere vakken aan onze faculteit. Ik denk dat we daardoor nu ook op masterniveau een zeer attractief aanbod hebben (MA ‘Niederlandistik im internationalen Kontext’).
Ook in het kader van andere, meer interdisciplinair opgezette opleidingen zoals onze taalkundige masteropleiding ‘Sprachen Europas’ blijkt er veel belangstelling voor het Nederlands te zijn. In deze context gaat het in eerste instantie om de taal zelf. Studenten willen graag Nederlands leren en ze zijn geïnteresseerd in de taalkundige aspecten. Ze willen zich echter niet uitsluitend richten op het Nederlands en op de Nederlandstalige cultuur; het gaat in eerste instantie om taalkundige vragen en problemen, en het Nederlands is dan één van de talen, waarmee studenten zich bezig houden.
Op welke aspecten van het Nederlands legt u de focus in uw lessen?
Ik besteed in mijn colleges niet alleen veel aandacht aan de verschillen en de overeenkomsten tussen het Nederlands en het Duits, maar ook aan taalvariatie binnen het Nederlandse taalgebied. We kijken naar de specifieke aspecten van de geschiedenis van het Nederlands in België en besteden aandacht aan de discussies over de relatie tussen de Nederlandse standaardtaal en de lokale en sociale variëteiten. Dat zijn vragen met een hoge maatschappelijke relevantie en vooral in Vlaanderen hebben ze altijd ook een politieke dimensie. Ook bij de behandeling van dergelijke vragen zoek ik over het algemeen een vergelijkend perspectief. Hoe zit het met het Duits in Oostenrijk, Zwitserland, Italië? Is het taalgebruik van jongeren in Berlijn vergelijkbaar met dat van jongeren in Amsterdam? Hoe zit het met de invloed van migrantentalen?
Duitsland ligt vlakbij ons taalgebied. Dan ligt het voor de hand dat de studenten wel eens de grens oversteken… ?
Het directe contact met het taalgebied speelt uiteraard een belangrijke rol. Op dit moment zijn we weer bezig met de voorbereiding van een excursie naar Vlaanderen. Af en toe doen we ook iets speciaals. Zo zijn we een keer met twintig studenten Nederlands twee weken in Suriname geweest. Tien uur vliegen, je stapt uit het vliegtuig in een tropisch klimaat en ... iedereen spreekt Nederlands. Dat was voor de studenten - en ook voor mij - een unieke ervaring. Sindsdien is het (post)kolonialisme en de taalsituatie in Suriname een vast onderdeel geworden van mijn onderwijs.
Meer informatie
- NEON – Nederlands online – dit is de website van de afdeling neerlandistiek van de FU met veel informatie over het Nederlands en de Nederlandse taalkunde
- Blog met ‘Beobachtungen zur niederländischen Sprache’
- Informatie over de opleidingen neerlandistiek aan de FU
- Login om te reageren